Midden in de Friese Wouden, in
Wijnjewoude, staat het kleinste huis
van Friesland, niet veel groter dan een flinke tent. Het is om zijn uitzonderlijkheid
geregistreerd als rijksmonument,
misschien is het stenen hutje wel het
kleinste monument van het land waarin menselijk verblijf mogelijk is.
Het is in 1759 gebouwd als het optrekje van de predikant en staat ten noorden van de kerk van het vroegere Duurswoude. In veel, heel veel Friese dorpen is de pastorie, de woning van de predikant, makkelijk te herkennen. Een breed huis met meestal een sierlijke ingangspartij met een uitbouw of grote kajuit erboven, een middengang met ruimere kamers aan weersijzen. Geen wonder dat dit type huis dikwijls pastoriewoning wordt genoemd. Ik heb het liever over een notabele woning, omdat ook dorpsartsen, notarissen en rustende herenboeren in dergelijke panden woonden en wonen. Je ziet dat ze wat mochten kosten en dat de bewoners hun welstand er mee wilden uitdrukken. Het contrast met de predikantswoning van Wijnjewoude kan bijna niet groter zijn. Het gebouwtje is klein en in ingetogen vormen uitgevoerd. Waarschijnlijk is het in het midden van de achttiende eeuw gebouwd omdat de gemeente niet voldoende geld had om een echte pastorie te stichten en om de predikant de nacht voor de dienst een slaapplek te bieden. Voor langdurig verblijf of bewoning was het, zeker voor een weleerwaarde, ongeschikt. Maar de kerk lag en ligt nog steeds geïsoleerd en een eenpersoons weekendhuisje voor de zielenherder ligt dus voor de hand. Het is daar een van de weinige oude kerknederzettingen, alleen die van Ureterp, wat noordelijker, is ook oud. Het onderkomen voor de predikant is op een rechthoekige plattegrond opgemetseld van kleine baksteen, Friese geeltjes. In de smalle gevels zit wat rode baksteen, waarschijnlijk omdat er een gebruikt partijtje was te bemachtigen. Op het zadeldakje liggen grijze, gesmoorde Fries gegolfde pannen, ook niet het duurste bouwmateriaal. En toch kun je aan een paar aspecten zien dat het geen stal is. In de gevels staan negenruits-vensters met roeden. Het ‘kalf’, de bovendorpel van de deur, kreeg een bewerking met een toog en er staat een schoorsteen op het dak. Dat deden ze bij stallen en schuren niet. Binnen zit de haard tegen de noordelijke wand en deze kreeg aardige tegels. Maar het gemak en de waterput staan buiten.
Overgenomen uit de Leeuwarder Courant
Geschreven door Peter Karstkarel